Het kabinet-Rutte III staat op het punt de dividendbelasting af te schaffen. Deze maatregel is omstreden, omdat niet duidelijk gemaakt kan worden welke maatschappelijke opbrengsten tegenover de gederfde inkomsten staan van minstens 1,4 miljard euro per jaar.

In dit onderzoek kijken Rodrigo Fernandez en Frans Bieckmann naar de argumenten die voorstanders gebruiken en duiken ze in de tegenargumenten. Daaruit blijkt dat er inhoudelijk weinig grond is om de dividendbelasting af te schaffen. De maatregel lijkt vooral een voortvloeisel te zijn van de invloed van multinationale ondernemingen – in het bijzonder Unilever en Shell – en hun belangenbehartigers.

Nog steeds heeft het argument over ‘vestigingsklimaat’ en ‘hoofdkantoren’ een magische uitwerking op het publieke debat – ook al is er geen enkel bewijs dat de nu al vier decennia voortdurende verlaging van de lasten voor kapitaal effect heeft op bijvoorbeeld de creatie van nieuwe banen, herverdeling en bestaanszekerheid.

Het voorstel om de dividendbelasting af te schaffen komt bovendien na een lange periode van bezuinigingen die volgden op de grote financiële crisis van 2008. In de tien jaar nadien kregen publieke en semipublieke instellingen te maken met strakkere begrotingskaders. Inmiddels zijn de gevolgen zichtbaar in het lager onderwijs, hoger onderwijs, zorg, defensie, ontwikkelingssamenwerking, politie en justitie. Tegen deze achtergrond van een uitgeklede publieke sector is het onbegrijpelijk dat aandeelhouders als een van de weinigen wel een tegemoetkoming krijgen.